Regelement 1924
IN 1924 WORDT EEN REGLEMENT OPGEMAAKT VOOR HET GILDE;
REGLEMENT VAN HET BROEDERSCHAP ST BARBARA TE ST HUBERT.
ALGEMENE BEPALINGEN.
EERSTE HOOFDSTUK.
ART. 1.
Dit Broederschap staat onder de bescherming van de Heilige Barbara Maagd en Martelares, wier feestdag gevierd wordt op den 4 en december.
ART. 2.
Het broederschap stelt zich ten doel den leden door een gezellig samen zijn het leven te veraangenamen en de overledenen door Heilige Sacrificiën en gebeden gedachtig te zijn. Het aantal leden is onbeperkt.
ART. 3.
De leden van het broederschap zijn gehouden tot het stipt in achtnemen van al de voorschriften van ‘t Reglement.
ART. 4.
Houdt iemand op lid te zijn, ‘t zij op eigen verzoek of wel door slecht gedrag of om welke redenen dan ook, dan verliest hij daardoor alle aanspraken op de goederen, eigendommen en bezittingen van welken aard dan ook van ‘t broederschap.
ART. 5.
Alle boeten zijn ten voordeele van het broederschap of voor den arme, zooals bij de artikelen is omschreven, zij worden door den Penningmeester ingevorderd en door de Directie verantwoord.
ART. 6.
Daar de instandhouding en de bloei van het broederschap hoofdzakelijk afhangen van de besluiten die voortdurend in onze vergaderingen genomen worden zoo is een ieder verplicht dezelve trouw bij te wonen en zich te wachten voor alles wat de goede orde zou kunnen verstoren.
ART. 7.
De vergaderingen worden gehouden door de Directie en vier andere leden van ‘t broederschap.
Deze vier leden worden door den oudsten deken voorgedragen en door de Directie gekozen.
TWEEDE HOOFDSTUK
ART. 8. (zie aanvulling)
De Directie telt vijf leden te weten:
Den Koning, den Vaandrig, twee Dekens en den Secretaris Penningmeester.
Aan haar is het toezicht en de administratie opgedragen.
ART. 9.
Koning is hij, die naar de bepalingen in het derde hoofdstuk omschreven, den vogel zal hebben afgeschoten.
ART. 10.
De Dekens worden door de Directie en de leden in art. 7 omschreven, volgens een daarvan te maken rooster van aftreding gekozen.
Wie zijne benoeming als deken niet aanneemt, zal betalen twee gulden en voortaan daarvan vrij zijn.
ART. 11.
De Secretaris Penningmeester en de Vaandrig worden verkozen door de Directie en de vier leden in art. 7 omschreven voor den tijd van drie jaren. Nemen zij de benoeming niet aan dan betalen zij drie gulden en zullen voortaan daarvan vrij zijn.
ART. 12. (zie nieuwe Art. 12.)
Wie eenmaal als deken is gekozen geweest, behoeft de betrekking van Vaandrig of die van Secretaris Penningmeester niet te vervullen en op hem zijn ook niet van toepassing de boete van drie gulden in art. 11 omschreven. Evenmin is hij gehouden de betrekking van Deken aan te nemen, die reeds als Vaandrig of als Secretaris Penningmeester is verkozen geweest. Hij is dan ook vrij van de boete van twee gulden in art. 10 omschreven.
ART. 13. (Is vervallen)
Wanneer in een zelfde vergadering bij het verkiezen van een der drie genoemde Directie leden er achtereenvolgens twee voor hetzelfde lidmaatschap verkozen zijn en hunne benoeming niet aannemen, dan is degene, die daar verkozen wordt, in elk geval verplicht de betrekking aan te nemen of de boete te betalen, zoodat art. 12 op hem niet van toepassing is.
ART. 14.
Alleen die leden van ‘t broederschap, welke inwoners zijn van St Hubert, kunnen als Secretaris Penningmeester of als Vaandrig verkozen worden. Alle drie jaren treden zij af of doch zijn dadelijk herkiesbaar. Worden zij herkozen zij zijn niet verplicht het aan te nemen ook niet drie gulden te betalen.
Komt een der genoemde bestuursleden te sterven of vertrekt hij uit St Hubert, vóór hij zijn driejarigen diensttijd voleindigd heeft, dan moet een ander hem vervangen tot genoemde diensttijd voleindigd is. Wie hiervoor gestemd wordt, behoeft de benoeming niet aan te nemen en betaald dan ook niet de boete van drie gulden.
ART. 15.
Indien in het in ‘t vorig art. omschreven geval er geen plaatsvervanger kan gevonden worden, dan neemt het nog blijvende bestuurslid de functiën van de open gevallen betrekking waar.
Dit lid heeft dan in de vergadering ook twee stemmen.
Vallen beide betrekkingen open, dan worden er twee nieuwe leden benoemd voor den tijd van drie jaren.
ART. 16.
De Secretaris Penningmeester en de Vaandrig worden gekozen des winters op den teerdag, bij het opsteken van ‘t bier. Een kwartier uurs nadat zij door den bode of door den oudsten deken van hunne benoeming verwittigd zijn, moeten zij deze aannemen of wel de boete betalen, vroeger omschreven.
Dit laatste is ook van toepassing op dengene die als nieuwe deken benoemd is, welke benoeming gedaan wordt op den eersten teerdag des zomers, na ‘t afschieten van den vogel.
ART. 17.
De nieuwe benoemde twee leden, in ‘t vorig artikel genoemd, treden in functie op den namiddag van den rekendag, die bepaald is op den eersten zondag na den teerdag in den winter.
ART. 18. (zie aanvulling)
De Directie bepaald de teerdagen, die gedurende het jaar zullen gehouden worden, alsmede het tijdstip, waarop de vogel zal worden afgeschoten.
ART. 19.
De Directie is verplicht, op de twee teerdagen, omtrent Pinksteren en Driekoningen zich bij tijds aan het gildehuis te bevinden, ten einde zich en corps naar de kerk te begeven.
ART. 20.
De Directie heeft in haar dienst een bode en een tamboer, door haar tijdelijk te verkiezen.
ART. 21.
De Secretaris Penningmeester zal behoorlijk aanteekening houden van ‘t geen er in de vergaderingen behandeld wordt. Hij draagt zorg voor ‘t zilver en de bescheiden, tot het broederschap behorende. Hij zal boekhouden, eene algemene Rekening stellen en alles doen wat tot een goede administratie vereischt wordt.
Wordt hij door een ander opgevolgd, dan zal hij zijn opvolger in eene vergadering in art. 7 omschreven behoorlijk verantwoording doen.
ART. 22.
De vergaderingen worden belegd door den oudsten deken, hij stelt de zaken ter behandeling in de vergaderingen voor en beslist bij meerderheid van stemmen.
ART. 23.
De dekens dragen zorg, dat het Reglement in alles worde geobserveerd, hebben het dagelijks toezicht, zorgen voor de inkomsten, zijn met de regeling der teerdagen en het vogelschieten belast en beschikken alles tot het welzijn van het broederschap.
ART. 24. (zie gewijzigd art. 24)
De dekens zullen bij ‘t overlijden van een der leden van het broederschap gehouden zijn de kist van het lijk te sluiten en hetzelve van uit het huis op de doodenbaar te brengen, vervolgens zullen zij met de twee laatst afgetreden dekens in de kom der Gemeente volgens oud gebruik weer aannemen, het ter kerke dragen en ter aarde bestellen. Bij besmettelijke ziekten maken zij alleen het graf dicht.
ART. 25.
De dekens zullen zorg dragen voor de noodige kaarsen bij begrafenissen en op de door het broederschap te vieren feestdagen.
ART. 26.
Wanneer de Koning van het broederschap komt te overlijden, zal het aan de dekens vrijstaan, iemand tot het dragen der eereteekens aan te wijzen. Deze kan echter geen lid der Directie zijn.
ART. 27.
De inkomsten der Directie bedragen:
De Koning op den dag dat hij den vogel afschiet krijgt extra vijf gulden en vijf gulden op den eerstvolgenden schietdag na levering van een nieuwen vogel. De vrouwen der dekens krijgen der winters op den teerdag ieder vijf en twintig cents voor hare bezigheden. Een ander moet dan door voor haar de H Mis bijwonen. Voor het dragen der lijken geniet elke deken telken reize twintig cents.
ART. 28. (zie nieuwe Art. 28)
Elk lid der Directie ontvangt elken teerdag 50 cents, alsmede de tijdelijke pastoor.
Heeft de Secretaris Penningmeester of de Vaandrig eene dubbele functie, gelijk in art. 14 omschreven is, dan wordt het inkomen van het ontbrekend bestuurslid onder elkander verteerd.
Op den Zaterdag voor den teerdag des winters, alsook bij het opzetten van den sliet, op den schutsboom geniet de Directie elken keer ieder 30 cents. Dit artikel mag alleen in het gildehuis verteerd worden. De Directie heeft dan het recht op een vrije kamer.
ART. 29.
De inkomsten van den bode en den tamboer bedragen: De bode zal genieten voor het tappen zestig cents per dag; voor iedere aanzegging van ter kerke gaan zestig cents, voor elke aanmaning van een lid binnen de gemeente woonachtig gratis, voor die van een lid buiten de gemeente twintig cents.
De tamboer geniet volgens aan te nemen voorwaarden.
DERDE HOOFDSTUK
HET SCHIETEN NAAR DEN VOGEL
ART. 30.
Ieder jaar op een door de Directie te bepalen dag, zal er vogel worden geschoten om eenen vrijen koning en een vrije Koningin.
ART. 31.
Op dien dag na de Godsdienstoefeningen zullen de schutters zich vereenigen in het Gildehuis, voorzien van een behoorlijk schietgeweer.
ART. 32.
De leden die zich alsdan aanmelden om mede naar den vogel te schieten, zijn verplicht de bevelen der dekens op te volgen. Zij vergezellen den vogel naar den schutsboom, twee aan twee achter de Directie. Zij trekken op een gegeven teeken van den oudsten deken in dezelfde orde naar het Gildehuis terug, een en ander op verbeurte van een gulden.
ART. 33.
Niemand mag schieten onderweg, noch naar den vogel, vóór aleer de geweren zijn onderzocht door een door de Directie te kiezen deskundige en in orde bevonden zijn, en de drie eereschoten zijn gedaan. Wie handeld in strijd met dit artikel, verbeurt zestig cents.
De drie eereschoten worden gedaan als: Het eerste door den Burgemeester, het tweede door den Koning en het derde door den oudsten deken.
ART. 34.
Hij, wiens geweer is afgekeurd, mag niet meeschieten. Ieder schutter is verplicht bij het laden van zijn geweer hetzelve steeds in zoodanige richting te houden, dat het bij het afspringen niemand kan schaden.
Ieder schutter mag slechts met één en hetzelfde geweer schieten. Mocht het onder het schieten weigerend of niet in orde bevonden worden, zoo kan het door een ander vervangen worden. Zoodra de Vogel is afgeschoten, worden de geweren afgeschoten en mogen niet meer geladen worden.
Een en ander op verbeurte van een gulden.
ART. 35.
Die den vogel afschiet en niet lid van ‘t broederschap is, verbeurt een ton bier, zal geen Koning zijn en onmiddellijk een nieuwen Vogel moeten stellen.
ART. 36.
De schuttersbroeder, die den Vogel afschiet, zal Koning zijn en daarvoor de inkomsten genieten in art. 27 en 28 omschreven. Die driemaal achtereenvolgens den Vogel afschiet, zal Keizer zijn en de Koningschapsrechten genieten, totdat hij door een vrijen Koning worde opgevolgd.
Daarna zal hij niet meer tot de Directie behooren maar alleen de eer genieten, bij feestelijke optochten zijne plaat aan het zilver als Keizer te leveren, dezelve steeds te mogen dragen en den Koning voor te gaan. Hij geniet ineens vijftien gulden. Mocht een tweede zich tot Keizer schieten dan zal hij de plaats tusschen den eersten Keizer en den Koning innemen.
VIERDE HOOFDSTUK
VAN DE LEDEN IN HET ALGEMEEN
ART. 37.
Ieder Roomsch-Katholiek ingezetene, van een zedelijk en Christelijk gedrag, kan zich door de dekens laten voorstellen om lid van dit broederschap te worden. Tot lidmaatschap kunnen ook diegenen toegelaten worden welke niet in St Hubert woonachtig zijn.
Geen jongere dan 18 jarige personen mogen worden toegelaten.
ART. 38.
Omtrent de toelating tot het lidmaatschap van de nakomelingen van hen, die, hetzij wegens wangedrag, hetzij wegens het niet betalen van verschuldigde boete of om welke redenen dan ook op niet eervolle wijze hebben opgehouden lid te zijn, zullen door de Directie zulke maatregelen genomen worden als zij het verkieslijkst zal achten.
ART. 39.
De voorgestelde leden zullen in de eerstvolgende vergadering omschreven in art. 7 bij meerderheid van stemmen al of niet worden aangenomen.
ART. 40.
Iemand als lid van het broederschap toegelaten zijnde zal bij intrede betalen: een ongehuwde, twee gulden, een gehuwde vier gulden.
Die tijdens zijn lidmaatschap huwd, zal betalen twee gulden, of ophouden lid te zijn.
ART. 41.
Ongehuwde leden kunnen zich al of niet verbinden, bij sterfgeval hunner medeleden de H Mis bij te wonen. Komen de laatsten te overlijden, dan zijn de medeleden niet verplicht voor hen de H Mis bij te wonen.
ART. 42. (zie nieuw art. 42)
Wanneer een der leden, die bij sterfgevallen in de H Mis tegenwoordig is, komt te overlijden, dan zijn de naastbestaanden gehouden hiervan binnen vier en twintig uren kennis te geven aan den oudsten deken, op verbeurte, dat de medeleden gehouden zijn, de begrafenis bij te wonen.
Woont het overledene lid buiten de Gemeente, dan zijn de naastbestaanden gehouden, hier een zingenden Dienst te laten doen.
Voor ieder sterfgeval van een der leden zullen de naastbestaanden betalen drie gulden benevens twaalf stuivers voor het was.
ART. 43.
Bij elken kerkelijken Dienst voor een overleden lid genoemd in ‘t eerste geval van art. 41 of voor een gehuwde, zullen de medeleden gehouden zijn, dien Dienst bij te wonen en bij het begin van de H Mis tegenwoordig te zijn. Zij zullen om het altaar als naar gewoonte offeren of verbeuren zestig cents, waarvan tiencents komen ten bate van den arme. Van de gehuwde personen behoeft slechts een van beiden den Dienst bij te wonen.
Het wordt elk lid aangezegd, op welken dag genoemde Diensten gedaan worden door den bode, die echter niet gehouden is, zich naar het huis te begeven waar waar het lid woont. De aanzegging aan een der huisgenooten, (mits deze de Eerste H Communie gedaan hebben) ‘t zij in huis of daar buiten, is voldoende.
ART. 44.
Zij, die zich niet verbonden hebben de kerkelijke Diensten voor de overledene broeders bij te wonen, en dit voortaan wel wenschen te doen, melden zich niet dan op teerdagen in persoon aan bij den oudsten deken en betalen twee gulden ten bate van het broederschap.
ART. 45.
Ieder lid is verplicht op den teerdag omtrent Driekoningen en op dien omtrent Pinksteren den kerkelijken Dienst bij te wonen en te offeren voor het St Barbara beeld twee centen.
Man en vrouw zijn dan beiden verplicht ter kerke te gaan. Het staat echter ieder vrij een ander de H Mis te laten bijwonen. Is deze laatste niet een der huisgenooten, dan moet zulks bij tijds gemeld worden aan den oudsten deken. Van het ter kerke gaan zijn alleen zij verschoond, die voorzien zijn met de laatste H H Sacramenten en ook op andere dagen de H Mis niet bijwonen, alsmede kraamvrouwen.
Een en ander op verbeurte van zestig cents.
ART. 46.
Het zal niemand der broeders vrijstaan, drank van ‘t broederschap aan vreemden te geven die geen lid zijn, deze in het biergelag te halen, drank buiten het gildehuis aan anderen te brengen, op verbeurte van zestig cents, waarvan tien cents voor den arme.
ART. 47.
Ieder lid dat deel neemt aan vechtpartijen, zich schuldig maakt aan dronkenschap, onzedigheid, dat vloekt, ontstichtende woorden spreekt, slechte liederen zingt, de Directie in de uitoefening haren functiën hindert, of zich er tegen verzet, verbeurt twee gulden voor het broederschap en vijftig cents voor den arme.
Die moedwillig een ander wonden toebrengt of hij, die zich gedurende het jaar aan wandaden heeft schuldig gemaakt, zal dadelijk door de Directie als lid van het broederschap worden geschrapt.
ART. 48.
De leden van het broederschap mogen geene kinderen in het gildehuis brengen. Wie zijne kinderen niet dadelijk verwijdert, als zulks door de dekens gevorderd wordt, zal door de Directie als lid kunnen worden geschrapt.
ART. 49.
De betaaltijd van boeten, versterf enz. is op den eerstvolgenden teerdag, de boeten omschreven in art. 47 moeten binnen veertien dagen na de eerste aanmaning betaald worden. Wie hierin te kort schiet, wordt onmiddellijk als lid geschrapt.
Wanneer een lid of de naastbestaanden van een overleden lid nalatig blijven in het betalen der boeten of het versterf, dan zullen zij door de dekens van het broederschap vervallen worden verklaard en de overledenen verliezen hun deel in de offeranden en gebeden voor dit broederschap en zullen niet hunne namen op het gilde zielboek komen, uitgenomen die van hen die ten armste begraven worden.
Op den algemeenen rekendag, omschreven in art. 17, worden de boete afgelezen zonder den naam van hem, die ze gewillig betaald heeft.
ART. 50.
In het jaar 1897 is goedgekeurd dat in het vervolg die leden moeten schieten van: vijf en twintig tot vijf en veertig jaar, en die daaraan niet voldoet is verplicht de boete te betalen van: vijf en twintig cents, wie wettige reden in te dienen heeft kan door de dekens of door het bestuur worden vrijgesproken.
VIJFDE HOOFDSTUK
SLOTBEPALING
ART. 51.
Zoo een artikel van dit Reglement niet duidelijk spreekt, of voor meer dan ééne uitlegging vatbaar is, of niet genoeg in voorkomende gevallen voorziet, dan is de uitspraak daarvan opgedragen aan de dekens. Mocht men daarin niet berusten, dan zal door den tijdelijken pastoor einduitspraak worden gedaan, waaraan beide partijen zich moeten onderwerpen of in ‘t andere geval als lid van het broederschap dadelijk worden geschrapt.
Aldus vastgesteld
op den rekendag zomergildefeest 1924.
Joh Siroo M Verbruggen,
J W Vloet, A v/d Broek
G Derks, W Verbruggen,
J W van Tienen, C H vd Hark,
A Willems.
Zie aanvulling hierachter.
Aanvulling van het Reglement.
Artikel 12 is aldus vastgesteld:
Wie als Secretaris of Vaandrig gekozen wordt moet deze benoeming aanvaarden of fl.3,– boete betalen onverschillig of hij alreeds deken geweest is.
Artikel 13 komt hierdoor vanzelf te vervallen.
Artikel 24 is, na eerst gewijzigd te zijn, nadien geheel vervallen verklaard, zoodat de dekens niet meer naar het sterfhuis gaan en ook niet meer het lijk dragen.
Artikel 28 moet gelezen worden, Op den Zaterdag enz. enz. geniet de Directie een inkomen van twee normale concumptie’s in het gildehuis.
Artikel 27 moet worden aangevuld met: “Geen jongere leden dan 18 jaren mogen worden aangenomen.
Artikel 42 Hierbij vervalt de bepaling dat de nabestaanden fl 3.60 zullen betalen, dus er behoeft geen “versterf”meer betaald.
Artikel 8 De Directie is in 1942 uitgebreidt met een “Vendelaar”.
Deze zal bij feesten het tweede Vendel dragen en vendelzwaaien, hij geniet de rechten der Directie.
Artikel 18 Indien mogelijk zal de Zomergild teren op den 2e Dinsdag van Mei en de wintergild